Omgevingsdiensten treden regelmatig handhavend op bij bedrijven die zich niet aan milieuregels houden. Dat is bijna een open deur, zou je zeggen. Maar niet helemaal als het gaat om bedrijven, die vóór of tijdens dat handhavingsproces failliet gaan. Want wie moet je dan als overheid aanspreken en wat als je als overheid te maken hebt met een curator, die niet mee wil werken? Van een kale kip kun je niet plukken. Of toch wel?
Kan de overheid handhavend optreden bij een failliet bedrijf?
Handhavend optreden bij een failliet bedrijf kán zeker: het is namelijk vaste jurisprudentie, dat de overheid een curator kan aanspreken voor het naleven van milieuwetgeving. Die curator is daar overigens niet persoonlijk aansprakelijk voor (zie daarvoor mijn blog van 12 maart 2020: “Kostenverhaal na bestuursdwang: is de curator persoonlijk aansprakelijk?”).
De overheid nam tot nu toe al steeds aan dat de schulden die uit die handhaving voortvloeien met voorrang moeten worden voldaan. Maar de rechtbank Rotterdam vroeg zich op enig moment af, of dat wel juist was en stelde daarom prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De overheid moet immers weten of schulden als gevolg van handhavend optreden met voorrang betaald moeten worden, of niet. Dat is een civielrechtelijke kwestie. Daarover is de afgelopen tijd een proefproces gevoerd. Met succes… voor de overheid (Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:833).
Moet een failliet bedrijf handhavingskosten met voorrang betalen?
Het is al jaren vaste rechtspraak dat de curator als “overtreder” kan worden gezien. Oók als het gaat om feiten van vóór het faillissement. Toch betekende dat tot nu toe niet automatisch dat die geldschulden zijn aan te merken als boedelschulden.
Waarom is het belangrijk om te weten of die geldschulden een ‘boedelschuld’ zijn? Daarvoor is het nodig om een klein beetje faillissementsrecht te kennen: degene die failliet gegaan is, is natuurlijk niet zomaar in die positie terecht gekomen. Er zijn dan veel geldschulden (te veel om nog zomaar te kunnen betalen). Na faillissement worden die geldschulden “faillissementsschulden” genoemd. Die zijn uitgebreid geregeld in de Faillissementswet. Als het faillissement is uitgesproken, kunnen schuldeisers zich melden en hun claims indienen bij de curator. De curator plaatst de vordering op een lijst en bekijkt hoeveel geld er nog uit het bedrijf te halen valt (bijvoorbeeld door verkoop van grond, pand en andere eigendommen). Als het saldo van de boedel positief is, worden de vorderingen in een verificatievergadering vastgesteld, in een bepaalde volgorde op een lijst gezet en uitgekeerd. Die volgorde is zeer belangrijk: de zogenaamde “boedelschulden” zijn namelijk de eigen verplichtingen van de boedel. De curator moet die onmiddellijk betalen (en daarna pas de andere).
De vraag of de geldschulden die voortvloeien uit milieuhandhaving moeten worden gezien als boedelschulden (faillissementsschulden), is dus een zeer belangrijke. Een boedelschuld levert immers de grootste kans op betaling op in een faillissement, omdat die als eerste in de rij betaald moet worden.
De Hoge Raad beantwoordt die vraag nu in het arrest van 4 juni 2021: ja, als de curator als overtreder kan worden gezien, dan zijn het inderdaad boedelschulden, want die zijn “een gevolg van een handelen of nalaten van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verplichting”.
Moraal van het verhaal
De curator van een failliet bedrijf moet de kosten, die als gevolg van handhaving van milieuregels ontstaan zijn, bij voorrang betalen aan de overheid, omdat die kosten als boedelschuld worden gezien.
Dat betekent dat de curator nog steeds overtreder kan zijn en dat de schulden die daaruit voortkomen voor rekening van de boedel zijn. Die schulden zullen dan voorrang (blijven) hebben op (veel) andere schulden. Het is daarom te hopen dat de overheid de handhavingsacties niet gaat plannen op het moment dat een bedrijf bijna failliet is…
Vragen?
Heb je vragen over handhaving van omgevingsrechtelijke regels? Bel of mail mij, ik denk graag met je mee.
Recente reacties