Handhaving en het gelijkheidsbeginsel: de noodzaak van consistent beleid

Het gelijkheidsbeginsel: het enige algemene beginsel van behoorlijk bestuur dat vrijwel zelden met succes wordt aangevoerd in bezwaar en beroep. Bijna altijd kan het bestuursorgaan zichzelf vrij pleiten door aan te voeren dat het onderhavige dossier toch echt nét een wat ander geval is dan de situatie die klager of appellant aanvoert. Maar soms werkt die strategie niet. Ook bij handhavend optreden blijft de kernboodschap: ‘gelijke gevallen gelijk behandelen’. Dat bleek uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3256).

Wat was er aan de hand? Een Amsterdamse tabaks- en souvenirwinkel is gevestigd in een pand, dat aangewezen is als rijksmonument (Prins Hendrikkade 90). Aan de voorgevel is een rode zonwering aangebracht. Voor het aanzien en onderhoud van monumenten gelden strenge regels: niet alleen geldt er een vergunningplicht voor allerlei werkzaamheden aan deze panden, maar ook moeten eigenaren van (rijks)monumenten zich aan beleidsregels houden, in dit geval het Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten 2009. De gemeentelijk toezichthouder had in 2016 vastgesteld dat de zonwering zonder de vereiste omgevingsvergunning was aangebracht en bovendien in strijd met voornoemd Programma. Daarom is vervolgens in 2017 aan de winkelier gelast om de zonwering te verwijderen en verwijderd te houden.

In bezwaar en beroep had de advocaat van de winkelier aangevoerd dat het college niet handhavend had mogen optreden, omdat het niet op dezelfde manier had gehandhaafd bij andere vergelijkbare overtredingen in de omgeving van het pand.

De rechtbank vindt in 2018 dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel onterecht is: gerichte controles, zoals in dit geval, zijn immers niet vergelijkbaar met integrale controles. Bovendien zijn niet alle panden in de omgeving van deze winkel rijksmonumenten en niet alle zonweringen zijn vergelijkbaar met die van de tabakswinkel. Tenslotte heeft het college aangegeven dat het ook handhavend zou gaan optreden tegen de zonwering van het buurpand, die identiek was aan de zonwering bij de tabakswinkel. Dus: het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft bij de rechtbank niet het gewenste resultaat.

De Afdeling denkt daar echter heel anders over. Ten eerste haalt de Afdeling bestaande jurisprudentie aan over het gelijkheidsbeginsel in het kader van handhavend optreden (uitspraken uit 2008 en 2018 onder nummers ECLI:NL:RVS:2008:BD3618 en ECLI:NL:RVS:2018:2701). Die jurisprudentie zegt, dat het gelijkheidsbeginsel van een bestuursorgaan vraagt om consistent en doordacht bestuursbeleid, ofwel beleid dat “welbewust richting geeft en dus een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen.”

Terug naar de situatie van de tabakswinkel. Vast staat dat in elk geval de zonwering aan de voorgevel van het naastgelegen rijksmonument (nummer 92), een vergelijkbaar geval is. Tegen die situatie treedt het college niet op, terwijl het nog bij de rechtbank stelde dat dat wel zou gebeuren. In hoger beroep meldt het college echter dat het integrale buurt- of straatgerichte controles houdt. Pas als ter plaatse zo’n controle wordt uitgevoerd, wat tot nu toe niet het geval is, zal tegen deze overtreding handhavend worden opgetreden, aldus het college. En daar gaat het college de fout in. Hoewel de aanpak van integrale controles begrijpelijk is, gelet op een doelmatige inzet van handhavingscapaciteit, had het college in dit geval natuurlijk al lang kunnen ingrijpen bij het buurpand. Het college gaat daar tegen in: nee, dat is in dit geval niet gebeurd, want de tabakswinkel is gecontroleerd omdat die een vergunning had aangevraagd voor handelsreclame. De Afdeling vindt dit onbegrijpelijk: onduidelijk blijft, “waarom de mogelijkheid om handhavend op te treden tegen een zonwering afhankelijk zou zijn van een controle naar aanleiding van een aanvraag om een vergunning voor een volstrekt andere activiteit.” Omdat het college geen zinnig argument naar voren heeft gebracht waarom het in deze twee gelijke gevallen niet gelijk heeft gehandeld, vernietigt de Afdeling de last onder dwangsom. Vervolgens zijn de proceskosten voor het college, en die zijn hoog, omdat het college inmiddels voor zowel het beroep als het hoger beroep de proceskosten moet betalen. Dat is toch wat anders dan het invorderen van een verbeurde dwangsom…

Minou Woestenenk