Invordering van een dwangsom: overheid, strijd met je feit! Invordering van een dwangsom blijft leiden tot rechterlijke uitspraken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde op 10 februari 2016 weer vaste jurisprudentie daarover. In de uitspraak van onze hoogste bestuursrechter (ECLI:NL:RVS:2016:306)  ging het over de illegale bewoning van een caravan c.q. berging en het gebruik van een berging als kantoor, hetgeen in strijd was met het bestemmingsplan ter plaatse. Er was een lastgeving onder dwangsom opgelegd om het illegale gebruik te laten eindigen. De overtreder had er lak aan en deed dus niets. Daarmee was de dwangsom verbeurd, waarna hij niet betaalde. In de daarop volgende invorderingsbeschikking heeft de gemeente volstaan met de vermelding dat geconstateerd was dat de bergingen nog steeds gebruikt werden voor het wonen en als werkplek c.q. kantoor. De Afdeling gaat hier niet in mee en oordeelt, dat deze manier van vaststellen in strijd is met artikel 3:2 Awb (zorgvuldigheidsbeginsel). Bovendien vindt de Afdeling een verwijzing naar een nota bene later opgesteld rapport niet voldoende. Het hebben van een vermoeden van een overtreding acht zij niet hetzelfde als het aannemelijk maken ervan. Er moet immers altijd een ‘deugdelijke en controleerbare vaststelling van feiten’ zijn; de Afdeling verwijst daarvoor naar een uitspraak van haar daarover van 13 juni 2012 in zaak nr. 201102842/1/A4.