Stel, het college van burgemeester en wethouders legt aan Kippenvreugd BV een last onder dwangsom op, met als doel om er vóór een bepaalde datum voor te zorgen dat de emissies uit de kippenstallen voldoen aan de eisen uit de vergunningvoorschriften. En stel, dat Kippenvreugd BV daar helemaal geen zin in heeft en dat simpelweg niet doet. Sterker nog, Kippenvreugd BV dient geen bezwaarschrift in, vraagt geen voorlopige voorziening aan, niets. Door het verstrijken van de begunstigingstermijn en het niet voldoen aan de last, verbeurt Kippenvreugd BV dus een forse dwangsom. Het college is van het doortastende soort en gaat deze verbeurde dwangsom invorderen.

Invorderingsbeschikking

Het college zal, om te beginnen, een besluit moeten nemen om de verbeurde dwangsom te laten betalen: de invorderingsbeschikking (artikel 5:37 Awb). Dat besluit is bedoeld om de overtreder duidelijkheid te geven over wat hem precies wordt verweten en in welke mate de dwangsom verbeurd is c.q. zal worden ingevorderd. Zonder invorderingsbeschikking is het niet mogelijk om de overtreder aan te manen om te betalen.

Aanmaning

Tegelijkertijd of (direct) na de invorderingsbeschikking volgt (dus) de aanmaning (artikel 4:112 Awb). Die aanmaning is noodzakelijk, als het college écht wil doorpakken: zonder aanmaning kan het college namelijk geen dwangbevel sturen.

Anders gezegd: het doel van de aanmaning is dat het bestuursorgaan zeker weet dat de overtreder écht weigert om te betalen. Het is in feite een officiële waarschuwing voor dwangmaatregelen (en bijbehorende kosten). De aanmaning moet zijn gegeven binnen de verjaringstermijn van één jaar (artikel 5:35 Awb). Dat betekent dat dus ook dat de invorderingsbeschikking, die aan de aanmaning vooraf moet gaan, (ruim) binnen de verjaringstermijn moet zijn afgegeven. Het is mogelijk om de invorderingsbeschikking en de aanmaning in één brief op te nemen, maar dat kan alleen als de betalingstermijn van 6 weken is verstreken (ABRS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1142). Aanmanen kan immers pas als de overtreder ‘in verzuim’ is, dus na het verstrijken van de betalingstermijn.

De aanmaning moet verzonden worden aan de overtreder, die kennelijk niet wenst te betalen. Het bestuursorgaan kan de aanmaning niet eerder verzenden dan na het verstrijken van de betaaltermijn van 6 weken. De overtreder moet immers ‘in verzuim’ zijn, daarná kan er pas worden aangemaand. De aanmaning is een besluit in de zin van de Awb, maar er kan géén bezwaar of beroep tegen worden ingesteld (artikel 8:4 Awb).

Stuiting

Het bestuursorgaan heeft feitelijk maar een jaar de tijd om zijn recht op invordering van de verbeurde dwangsom af te dwingen. Om die termijn van een jaar niet ‘vol’ te laten lopen, is het nodig om ervoor te zorgen dat dat niet gebeurt (‘stuiting’). Een van de manieren daarvoor is het verzenden van een aanmaning: het gevolg daarvan is dat een nieuwe verjaringstermijn van een jaar begint te lopen.

Eisen uit de wet en van de rechter

De aanmaning om te betalen is vooral een betalingsherinnering. De bestuursrechter houdt het bestuursorgaan strikt aan de wettelijke eisen. Om te beginnen wordt in de aanmaning een betalingstermijn van twee weken vermeld, ‘gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden’ (artikel 4:112 lid 1 Awb). Verder moet de vergoeding die in rekening wordt gebracht voor de aanmaning worden vermeld in de aanmaning (artikel 4:112 lid 2 en artikel 4:113 lid 2 Awb). Tenslotte vermeldt de aanmaning “dat bij niet tijdige betaling [de vordering] kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen’ (artikel 4;112 lid 3 Awb). Er zijn gevallen bekend waarin de wettelijke eisen iets minder strikt worden gehanteerd: het bestuursorgaan moet vermelden dat het bij niet-tijdige betaling onder dwang zal gaan invorderen, maar de kostenvermelding is niet per se noodzakelijk om van een aanmaning te kunnen spreken. Voor het bestuursorgaan blijft dat wel belangrijk: het heeft namelijk gevolgen voor de vraag of het die kosten kan verhalen (ABRS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2405). Verder kan een aanzegging van een deurwaarder ook gelden als aanmaning in de zin van de Awb (ABRS 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1210). Sterker nog: een aanmaning waarbij wordt aangezegd dat de incasso van de vordering aan de deurwaarder zal worden gegeven als niet tijdig betaald wordt, voldoet aan de wettelijke eisen (ECLI:NL:RVS:2020:778). Verder is het verkeerd vermelden van de betalingstermijn geen ramp: ook dan blijft de aanzegging het karakter van aanmaning houden (ABRS 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3603). De lengte van de betalingstermijn is niet per se de in de wet genoemde twee weken, een betalingstermijn van 8 dagen was voldoende (ECLI:NL:CRVB:2014:3951). Maar: een aanmaning zónder betalingstermijn is geen aanmaning (ABRS 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:327), en stuit dan dus ook niet de verjaringstermijn.

Advies

Ook al lijkt de bestuursrechter soms wat soepeler om te gaan met de wettelijke eisen, zou ik bestuursorganen desondanks in het algemeen blijven adviseren om héél strikt de wettelijke eisen op te volgen die gelden voor de aanmaning. Als een brief immers niet kan gelden als aanmaning, zijn de gevolgen ervan ernstig voor het bestuursorgaan: de invorderingsbevoegdheid zal namelijk zonder tijdige en correcte aanmaning verjaren. Invordering bij dwangbevel is dan niet meer mogelijk. En dat kan het bestuursorgaan véél gemiste inkomsten kosten.

Minou Woestenenk

 

Verschenen in Kluwer nieuwsbrief Wabo d.d. 16 april 2020