De drijver van de inrichting moet ongewone voorvallen zo spoedig mogelijk melden bij het bevoegd gezag. Het gaat daarbij om ongewone voorvallen binnen de inrichting die nadelige gevolgen voor het milieu hebben of kunnen hebben. Overtreding van o.m. artikelen 17.1 en 17.2 Wm is strafbaar gesteld (artikelen 1a, 2 en 6 Wed); strafrechtelijke vervolging door het OM is daarom mogelijk.

Wat is een ongewoon voorval?

Het begrip ‘ongewoon voorval’ is niet in de wet gedefinieerd, maar ingevuld door de bestuursrechters (o.a. ABRS 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3734). Een ongewoon voorval is “elke gebeurtenis in een inrichting, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten; dit begrip omvat derhalve zowel storingen in het productieproces en storingen in de voorzieningen van de inrichting als ongelukken en calamiteiten.” Anders gezegd: zodra het voorval afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten is het ongewoon. Iets onschuldigs, zoals het morsen van een bepaalde stof, kan ook een ongewoon voorval zijn. Dat geldt óók als bij het bedrijfsproces rekening gehouden wordt met storingen en lekkages en daartoe maatregelen zijn getroffen. Ook dan is het dus een ongewoon voorval.

Wanneer ontstaat de meldplicht?

De meldplicht bestaat alleen als er nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden als gevolg van dat ongewone voorval. Wanneer dat zo is, staat in artikel 1.1 lid 2 sub a en sub b Wm: dat kunnen álle mogelijke gevolgen voor het milieu zijn. Wanneer die milieugevolgen nadelig zijn, hangt af van de omstandigheden, dus dat is niet altijd zo. Bijvoorbeeld als door de geringe hoeveelheid gelekte stof en de opvang en afvoer ervan geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan (ABRS 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3734). Die nadelige gevolgen moeten zich voor het ontstaan van de meldplicht trouwens nadrukkelijk manifesteren buiten de inrichting, dus als de gevolgen van het ongewone voorval binnen de inrichting blijven hoeft het ongewone voorval niet gemeld te worden (zie bijvoorbeeld Rb Limburg 3 december 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:10085 en Rb Rotterdam d.d. 31 augustus 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:7233). Het ongewoon voorval moet de milieugevolgen hebben veroorzaakt.

Hoe snel moet het ongewone voorval gemeld worden?

Bij de meldplicht hoort de toevoeging dat dit ‘zo spoedig mogelijk’ moet gebeuren. Hoe snel dat is, hangt af van de omstandigheden. Het is niet relevant of het wel of niet ernstig is.

Wie moet melden?

De drijver van de inrichting wordt genoemd in artikel 17.2 Wm, die is de zogenaamde ‘normadressaat’ oftewel degene tot wie de wetgever zich richt (dus NIET per se de vergunninghouder, vgl. Vz ABRS 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:522): de drijver van de inrichting heeft dus de meldplicht. ‘Drijven’ houdt in het feitelijk exploiteren, een bepaalde betrokkenheid bij de exploitatie hebben of een bepaalde mate van zeggenschap hebben over de exploitatie, direct of indirect, bijvoorbeeld via een contractuele verplichting met degene die de inrichting feitelijk exploiteert. De zeggenschap van de drijver moet zodanig zijn, dat hij of zij het feitelijk voor elkaar kan krijgen dat er binnen de inrichting wordt gehandeld volgens de voorschriften (naleving van de voorschriften).

De aangeschrevene moet reële zeggenschap hebben over de activiteiten binnen die inrichting, zodanig dat die het in zijn macht heeft om te voorkomen dat het bedrijf in strijd handelt met artikel 17.2 Wm (vgl. ABRS 10 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0735; ABRS 26 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW3977; ABRS 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:203:CA3643; ABRS 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:522; Rb Limburg 9 juli 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:6315; ABRS 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2826).

De juridische situatie/zeggenschap kan een vermoeden opleveren wie de inrichting echt ‘drijft’, bijvoorbeeld degene die is aangewezen als vergunninghouder, de inhoud van statuten, privaatrechtelijke afspraken die gemaakt zijn over verantwoordelijkheden of iemands formele aanstelling als bestuurder of leidinggevende – de aangeschrevene kan natuurlijk altijd een poging wagen om dit te weerleggen. Soms zijn nog andere aspecten relevant om te noemen, bijvoorbeeld wie zich presenteert als degene die het voor het zeggen heeft, wie correspondentie voert uit naam van de inrichting, uit wiens naam de activiteiten worden verricht en voor wiens lusten en lasten de inrichting wordt geëxploiteerd. Alleen het feit van een formeel hiërarchische positie (bv. moederbedrijf, eigenaar, bestuurder of grootaandeelhouder) is op zichzelf onvoldoende om als drijver gezien te worden. Andersom kan een directeur zich ook wel eens niet verschuilen achter de exploiterende rechtspersoon (ABRS 10 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0735, rov 2.7.1). Voor wat betreft de meldplicht geldt dat de feitelijke zeggenschap over het daadwerkelijk doen van de melding centraal staat. Als en voor zover de directeur van een inrichting nauw betrokken is bij het doen van de melding dan is er al snel weinig tot geen twijfel meer of deze persoon feitelijke zeggenschap heeft.

Wat is de omvang van de meldplicht?

Het bevoegd gezag kan voor kleine incidenten een afwijkende regeling treffen via bijvoorbeeld vergunning- of maatwerkvoorschrift. Dat houdt in dat die incidenten niet direct, maar pas binnen een bepaalde termijn moeten worden gemeld of geregistreerd (artikel 17.2 lid 4 Wm).

Samengevat

Er is een meldplicht als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • Het incident behoort niet tot de normale bedrijfsvoering.
  • Het incident heeft géén (mogelijke) gevolgen voor het milieu.
  • De (mogelijke) gevolgen voor het milieu zijn nadelig.
  • De (mogelijke) gevolgen zijn ontstaan door het incident.
  • De (mogelijke) gevolgen doen zich voor buiten de inrichting.
  • Het bevoegd gezag heeft géén voorschrift opgelegd zoals bedoeld in artikel 17.2 lid 4 Wm.
  • Het incident valt niet onder het voorschrift zoals bedoeld in artikel 17.2 lid 4 Wm.

 

Minou Woestenenk

 

Verschenen in: Nieuwsbrief Wolters Kluwer (Jaargang 14, nummer 5)